Grazen is het opeten van een groen voedsel door een organisme. Grazen verschilt van predatie omdat de grazer zijn eten niet vangt ("rooft").
Hoewel het bekendste voorbeeld van grazen dat van zoogdieren is die gras eten, kan het woord ook betrekking hebben op reptielen, insecten of vogels die planten, algen of plankton eten.
Verteringsorganen
Omdat de voedingsstoffen bij grassen moeilijk bereikbaar zijn door de dikke en moeilijk verteerbare celwand die o.a. bestaat uit cellulose, hebben grazers een groter dan gemiddeld spijsverteringsstelsel. Herkauwers (rund, giraf...) hebben zelfs extra magen (zoals de pensmaag die eigenlijk een uitgroei van de slokdarm is) waarin micro-organismen en eencelligen een voorvertering van het plantenmateriaal doen. Andere dieren (paard, konijn...) hebben dan weer een volumineuze dikke en blindedarm.
Overbegrazing
Overbegrazing kan vooral in de droge tijd fataal zijn voor de plantengroei. Koeien tasten begroeiing meer aan dan bijvoorbeeld schapen of geiten. Deze laatste dieren grazen hier en daar wat gras en bladeren, terwijl koeien telkens een stuk grond in zijn geheel afgrazen.