Egels behoren tot relatief grote insecteneters. Ze hebben een gedrongen en sterk lichaam. Een platte, wigvormige kop met een massieve schedel wordt afgesloten met een langwerpige nek. De achterkant en zijkanten van het lichaam zijn bedekt met stekels (onderfamilie Erinaceinae) of stug haar. De egelstekels zijn getransformeerd haar, gemaakt van keratine. De egels zijn niet giftig, maar als hun naalden in het lichaam blijven steken, zijn ze moeilijk te verwijderen. Hedgehog-stekels zijn stevig in zijn lichaam ingebed, in tegenstelling tot stekelvarkenstekels. Egels leiden het land- en nachtleven. Ze kunnen klimmen en zwemmen. Ze zijn alleseters - ze voeden zich met slakken, regenwormen, vogeleieren, kleine zoogdieren en amfibieën, maar vooral met insecten. In tegenstelling tot populair bijgeloof (en ook tegen talloze sprookjes), eten egels geen appels. Als zoogdieren die insecten en knaagdieren eten, dragen ze bij aan het terugdringen van de populatie van door mensen geteelde gewassen. De egel kan gedurende één nacht 200 gram insecten eten. Wanneer het echter ongedierte eet dat door pesticiden is gedood, kan het worden vergiftigd. In een gematigd klimaat vallen egels in de winterslaap. Ze begraven zichzelf vaak in stapels gevallen bladeren om tijdens het koude seizoen te slapen.